B. en ik, we hebben wat je noemt een praatrelatie. Dé plek in huis is de keukentafel, waaraan ze me met Brabantse koppigheid binnen een paar jaar hevig verslaafd heeft gekregen. Het wijntje, het sigaretje, de kleine en de grote woorden.

Soms lukt het om zelfs in haar slaap een gesprek op gang te krijgen. Dat brengt me linea recta in alarmfase rood van vertedering. Zoals zaterdagnacht. We spreken één uur ’s nachts, ik lig rustig te lezen.

– ‘de worteltjes, de worteltjes!’
– ‘Wat is er dan met de worteltjes?’
– ‘Hmrmml.’
– ‘Maar wat is er nou met die worteltjes?’
– ‘Ja, die zijn helemaal paars.’
– ‘Paars!?’
– ‘Ja, allemaal.’

Het moet een mooi land zijn, waarin de wortels paars zijn en er plots stemmen uit de lucht komen vallen die je daarnaar vragen.