We hebben een konijn te logeren. De eigenaars zitten in Mexico, en wij dus opgescheept met Nijntje. Breek me de bek niet los over alleen die naam al, maar dat is een ander verhaal.

Nijntje slijt haar dagen in een hok van nog geen halve vierkante meter. In deze tijd van aangelijnde Irakezen is het goed daar even bij stil te staan. Kom, moet het beestje af en toe denken, laten wij eens lekker naar de rand van de wereld reizen. Om daar – nog voor die gedachte goed en wel is geland – tegenaan te botsen.

Ik heb het nagezocht: het simpelst model konijn heeft al een habitat met een doorsnee van ongeveer honderd meter. Nog erger: konijnen zijn groepsdieren, met de evolutionaire pech van een hoge aaibaarheidsfactor.

Maar B. en ik, we zijn idealisten. Elke avond mag Nijntje in huis. En daar zit ze dan. Op de bank, want de weidse houten vloer brengt haar in paniek. Af en toe denkt ze: laten wij eens naar de rand van de wereld reizen. Om daar – nog voor die rand bereikt is, midden op de bank – tegenaan te botsen.

Ik overweeg af te treden als dierenliefhebber.