Honderden, honderden meters grasland. Een lucht als een schets. Wit en vaalblauw. Veertien mensen spelen voor stippeltje tegen de horizon. We zijn een uitzondering in dit landschap. Familieweekend in Drenthe. Mijn moeder is 65 geworden en we spelen boerengolf.

E. van negen is mijn jongste neefje. Hij is het woord ravotten, een vleesgeworden kwinkslag, hij verkeert in permanente staat van alles tegelijk. De golfclub – een houten klomp aan een stok – is voor hem zo zwaar dat hij niet alleen de bal, maar ook zichzelf lanceert. Hij is jong genoeg om dat geweldig te vinden. Ik ben oud genoeg om daar melancholisch van te worden.

Al die neefjes en nichtjes. Ik heb ze zolang niet gezien dat ze bij elkaar opgeteld minstens een meter zijn gegroeid. Baarden zijn in kelen geland, huppelmeisjes zijn nu mini-dames, giechelen werd koketteren. J., met 23 jaar de oudste, vertelt over zijn baan bij Deloitte. Op het nippertje voorkom ik de opmerking dat ik vroeger met hem wandelde, in de kinderwagen.

Ik ben oom, broer, zwager en kind. Maar van alle dingen soms het minst Bart. Ik blijf denken aan een andere verjaardag, een andere moeder, een halve week terug. Een laatste verjaardag. Taart in het ziekenhuis. De avondzon sneed het rookhol aan repen, we zaten om haar heen als om een afkoelend kampvuur.

Het lukt maar niet die twee moeders in één hoofd te houden. Bij het avondmaal zie ik dat onvermogen terug. In de ogen van B., dochter.