M. en ik, we vonden dat we maar eens moesten gaan sporten. Het uitzakkend lijf, de ontstressing – dat soort argumenten. Drie weken geleden begonnen we met skwasj. Een slechte zet. Mijn lijf was een zeepkist op de grand prix van Monaco. Misselijkmakend, ook in de dagen erna. Pas te herhalen mét conditie.

Sinds afgelopen maandag doen we daarom aan tannis, op een hel verlicht sportcentrum met kinderopvang. Zo’n plek waar je als calorie beter niet kunt komen. En daar stonden we – veel naar gekeken, nooit gedaan. Op de omliggende banen zag het zwart van de topspin, sierlijke backhands en service-volley-combinaties. Wij hadden vooral een racket in onze hand.

Na een uur (6-0,4-6,4-2) was het voorbij. Ergens in de tussentijd was het ons gelukt de bal verdienstelijk over het net te krijgen. Zweet? Ja. Armen uit de kom? Nee. Conclusie: herhaalbaar. (En die kinderopvang natuurlijk, een kolfje naar Maartens jongevadershand).

U leest het goed: ik heb het over sport. Ik probeer namelijk niet te schrijven dat ik maandagavond mijn laatste sigaret heb uitgedrukt.