Zoals je soms na twintig kilometer snelweg uit de automatische piloot opduikt, zo vind ik mezelf terug op de bank. De zon ligt in lange banen te luieren op de houten vloer. Naast me de kittens, in slaapstandje negenenzestig. Het is zen all over, of wat daar in mijn hoofd voor doorgaat. Ik geloof dat ik rust heb.

Rust? Bankzitten?

B. noemt het aarden. Voelen hoe je twee voeten op de grond staan. Dingen met energie. Evenwicht. Al die woorden waarmee ze haar werkelijkheid bekleedt, ansichtkaarten uit een land waarin ik nooit meer dan toerist zal zijn.

Dit is mijn rust; ik zit op de bank en ik sta uit.