En vechtlust. De botte wil te overleven. We zitten op de bank, met slapende poezen in het holletje van onze armen. Klein geluk in katformaat. Aike slaapt diep. Aike slaapt erg diep. Aike wil niet meer wakker worden. Haar borstje gaat pijlsnel op en neer. Als we haar neerleggen valt ze opzij, tongetje uit de bek.

We kijken elkaar aan en weten dat het mis is.

De dierenarts is somber. ‘Met zulke kleine kittens? Nou, heel misschien dat ze de ochtend haalt, maar reken nergens op.’ Alsof we nog niet genoeg doden hebben gezien, denk ik, kwaad. En bang. Nee, de arts weet niet wat haar mankeert. Geeft haar voor de zekerheid een vochtinjectie en iets tegen shock.

’t Is een miniem hoopje leven dat we later onder een dekentje leggen. Aike haalt zo paniekerig adem dat het je door merg en been trekt. Muis komt snuffelen, maar verliest al snel de interesse. Geen beweging in te krijgen. Het is wachten op een kleine dood.

Bijna anderhalf uur later komt Aike van het ene op het andere moment overeind. Schiet naar een hoek van de bank, duwt haar koppie ver weg. Haar achterlijfje kukelt omver, en ze zakt weer weg. Bewusteloos.

Uren zitten we bij dat kleine lijfje. Koffie. Dekentje goed leggen. Ademt ze nog. B. zegt dat ze een goed gevoel heeft, dat het een vechtertje is. Ik probeer haar te geloven.

Om drie uur ’s nachts krijgt B. gelijk. Van het ene op het andere moment is Aike weer bij. Wankel, ja, maar alert. We slepen de matras naar de huiskamer en zetten de wekker voor over een uur.

Vanochtend opnieuw naar de dierenarts. Die vermoedt epilepsie. Dat kan eenmalig zijn, maar ook zo vaak dat het geen leven is. Ik denk positief.

Dat zo’n bolletje wol zich na één dag al zo diep in je hart graaft.