Al van ver zie ik haar staan. Ze staat driftig te bezemen, alsof het geen tuinpad, maar haar zieleheil betreft. Lange haren en een fronskop: de buurvrouw. Ik probeer nog ongezien te blijven, maar vergeefs. Dit gaat een praatje worden.

Dat het toch en hoe het zo. Me toch wat. Nee, geen last van. Absoluut, doen we zeker.

Na een woordje of tweehonderdvijftig weet ik er een sociaal aanvaardbaar eind aan te breien. Blij toe; er is iets met die vrouw. Als ik haar spreek, wellen de vreemdste woorden in me op. Scherpgespoord. Krentenknoest. Paardenbit.

De samenleving anno 2004: hoe ga je om met mensen voor wie je nooit gekozen had? Een beetje schichtig, in mijn geval. Een beetje let’s get it over with. Niet lullen, wel de stereo na twaalven op fluisterstand. Uw vriendelijkheid zij alle mensen bekend, zolang ze daar zelf maar niet bij zijn.