Het is gewoon winterkou en het duurt nog geen kilometer. Maar op deze donderdagmorgen fiets ik een mythische tocht naar mijn werk – het dappere Stormkind belegert de onzalige elementen, barre poolkou slaat zijn wangen vleesrood, het glaast hem om de ogen en zijn hart is bezwaard maar standvastig.

Het mag. Dit ben ik. Ik fantaseer.

Veel moet anders in mijn leven, al maandenlang. Mijn jeugd ja, u raadt het al, iets herkenbaar oedipaals, dingen als een dode vader. Het circus van overlevingsmechanismes die de piste maar niet willen verlaten en krankzinnig doordansen voor een lege zaal. Grote dingen, ik zeg het u, grote dingen en verdriet. In alle eerlijkheid: als ik een bureau was dan moest het nodig opgeruimd.

Maar dit gekke geloof in de glorie van een moment, het plezier van een net iets te lang volgehouden gedachte: die blijft. Dat mag. Dat ben ik.