We lopen langs een muur van maïs, op zoek naar een uitzicht. Mijn lief en haar zus H. Mijn schoonmoeder zit in een hoekje van de rolstoel gekropen. Ik duw haar. Overgeconcentreerd. Ik kan zo weinig doen dat dit ene ding foutloos moet. Steentjes zijn hobbels. Een hobbel is pijn. Ik vermijd pijn.

Hoe dat boerenbrabantseland zich om onze voetstappen heenvouwt. Vergeten groen, rimpelige bomen en de blauwe stolp van de lucht. Het lag hier al, en het zal hier liggen. Als we weg zijn. Als zij weg is. Maar zo ver laat ik het niet komen. Zo ver is het niet.

Ik duw mijn schoonmoeder. Ik vermijd pijn.